Permanente bewoning recreatiewoning. Toch toegestaan?
In de praktijk zie ik met een zekere regelmaat procedures voorbij komen over de permanente bewoning van recreatiewoningen. Na jarenlang niets gedaan te hebben en de permanente bewoning oogluikend te hebben toegestaan willen gemeentes dan ineens handhavend gaan optreden. Niet zelden wordt daarbij gedreigd met de verbeurte van dwangsommen. De vraag is en blijft echter of dat allemaal zomaar kan.
In een tweetal uitspraken heeft de Raad van State zich recentelijk weer eens over deze problematiek gebogen. Op grond van die uitspraken kan in ieder geval worden geconcludeerd dat het onder omstandigheden wel degelijk is toegestaan permanent in een recreatiewoning te wonen. Een van die zaken speelde in de gemeente Putten. Op grond van het bestemmingsplan Oostelijk-Buitengebied had een perceel grond met daarop een recreatiewoning met een recreatieve bestemming. Tussen de gemeente en de belanghebbende was niet in geschil dat belanghebbende de recreatiewoning in strijd met dat bestemmingsplan permanent bewoonde. De gemeente eiste dat dit gebruik binnen een periode van 6 maanden zou worden beëindigd. Aan deze eis werd een dwangsom verbonden van € 10.000,- per maand met een maximum van € 60.000,-. Belanghebbende deed vervolgens een beroep op het volgens de vorige verordening geldende overgangsrecht. Op grond daarvan moest hij aantonen dat hij voor 8 november 1999 reeds permanent in de betreffende woning woonde.
Dit is ook geheel in lijn met eerdere jurisprudentie, o.a. een uitspraak van 9 juli 2014 van de Raad van State waarin de Raad heeft beslist dat degene die zich op het overgangsrecht beroept, de feiten en omstandigheden waarop dat berust aannemelijk dient te maken.
Het zal volstrekt duidelijk zijn dat de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie voor persoonsgegevens in het algemeen een vermoeden geeft waar de betrokkende zijn hoofdverblijf heeft, maar volgens de fiscale wetgeving wordt waar iemand woont nog steeds bepaald door de omstandigheden. Centraal staat daarbij het op antwoord op de vraag waar iemand het centrum van zijn levensbelangen heeft.
De praktijk leert dat hierbij onder andere bepalend is waar:
– een echtgenote en/of kinderen wonen;
– naar de kerk wordt gegaan;
– de kinderen naar school gaan;
– de huisarts, de tandarts, het ziekenhuis e.d. bezocht worden;
– sociale netwerk van iemand ligt.
Kortom, dit is voor de diverse gemeentes in het land zeker nog geen gelopen koers.
Eén en ander staat bovendien nog los van het antwoord op de vraag of het eigendomsrecht van een woning wel in die zin wel mag worden beperkt. Nederland is tenslotte slechts één van de weinige landen in Europa die een dergelijke beperking kent dat sommige woningen uitsluitend recreatief gebruikt mogen worden. Ik verwacht dat in nieuwe jurisprudentie ook zeker die vraag nog een keer aan de orde gesteld gaat worden.